Plattelandsvraagstuk van de maand: Is het platteland slachtoffer of regisseur van de energietransitie?

Voldoen aan de Nederlandse energievraag zonder fossiele brandstoffen vraagt een forse omslag. Het is al jaren duidelijk dat alleen zonnepanelen op daken onvoldoende zijn. Op het proces rondom de RES (Regionale Energiestrategie) is best kritiek. De regio’s hebben een bod voor op te wekken duurzame energie uitgebracht, zonder dat de samenleving zich voldoende gehoord voelt.

Voor sommige inwoners zijn de berichten in de media over de aantallen windmolens en zonneparken een schrikbeeld. De verandering van het landschap die zon- en windprojecten teweeg brengt is op zijn minst ingrijpend te noemen en dat zorgt voor maatschappelijke onrust. Daarnaast zijn er berichten van projecten waarvan de opbrengsten bij particuliere investeerders in het buitenland terecht komen. Ook zijn gevallen bekend waar lokale gemeenschappen uit elkaar vallen door energieprojecten waar alleen de grondeigenaar en de ontwikkelaar van profiteren.

Deze voorbeelden schetsen een beeld van de omgeving als slachtoffer. Omwonenden ervaren in deze gevallen alleen last van de energietransitie en missen regie over hun eigen omgeving. De komende periode ontstaat de kans om meer grip te hebben. Want in de fase die nu aanbreekt, gaat het om de vraag hoe het energieaanbod in de praktijk in elke regio ingevuld moet worden. Niemand kan dan meer om de mensen die in het gebied wonen heen.

Ik zie dat overheden ook helemaal niet om de samenleving heen willen. Maar ze missen soms domweg de instrumenten. Zo zijn gemeenten het bevoegd gezag voor de ruimtelijke inpassing van wind- en zonneparken. Als het om particuliere grond gaat, kunnen gemeenten formeel alleen ruimtelijk relevante eisen stellen. Daarom gaat de discussie over energieprojecten vaak over mooi of lelijk, terwijl de pijn op een ander vlak zit.
Bij de verdeling van lusten en lasten bijvoorbeeld. Of bij de mate van regie van de omgeving en sociale cohesie. Het is als overheid zoeken naar de ruimte en de bevoegdheden om hierop in te spelen.

Een optie vanuit het Klimaatakkoord is het streven naar ‘financiële participatie door omwonenden, en de helft van alle windmolens en zonneparken in lokaal eigendom’.
Dit streven kan ingevuld worden door de winst te investeren in lokale behoeften van een gebied. Daarvoor is het nodig te weten wat die lokale behoeften zijn. Welke waarden leven er in een gebied? Wat is belangrijk voor de gemeenschap, welke drijfveren, welke integrale opgaven liggen er?

Duidelijkheid – vanuit de overheid – over het handelingsperspectief voor de lange termijn helpt ook. Zelfs als die duidelijkheid een moeilijke boodschap is, biedt die meer perspectief dan een steeds wisselende kortetermijnaanpak.

Met een gebiedsgerichte aanpak op basis van een betrouwbare visie voor de korte én langere termijn liggen er kansen. Kansen om de opgaven in een gebied – de agrarische transitie, biodiversiteit of klimaatadaptatievraagstukken – te integreren en te laten profiteren van de opbrengsten van een energieproject. Voor lokaal voldoende draagvlak van een of meerdere windmolens is meer nodig (en vooral: in een eerder stadium) dan inspraak.  Als dat lukt dan voelt dat voor mensen, die in de omgeving wonen heel anders dan een molen, die er van hogerhand is gekomen.

Addertje onder het gras: lokaal eigendom is een streven en geen verplichting uit het Klimaatakkoord. Daarom is het als overheid lastig om dit juridisch afdwingbaar te maken in een ruimtelijk proces, zeker als het om particuliere grond gaat. Is de grond van de gemeente, dan is kaders stellen makkelijker. In aanbestedingsvoorwaarden kunnen gemeenten bijvoorbeeld opnemen dat hoe hoger het percentage lokaal eigendom is, des te meer kans de ontwikkelaar maakt. Ook moet hij helder aangeven waar zijn geld vandaan komt en wat er met het rendement gebeurt.

Op deze manier heeft een lokale energiecoöperatie een voorsprong. Op plekken waar zich een sterke energiecoöperatie manifesteert kan een gebied zélf de regie pakken. Lokale energiecoöperaties kennen de wensen van de inwoners van het gebied en organiseren maatwerk als het op draagvlak aankomt. Dat gaat verder dan financiële participatie. Wij Duurzaam Staphorst heeft bijvoorbeeld als randvoorwaarde dat inwoners bij elkaar op de koffie blijven komen.

Een struikelblok voor lokale initiatieven is de netcapaciteit. Hierdoor kunnen projecten rond duurzame elektriciteit in gebieden waar het net nu al vol zit voorlopig niet aangesloten worden. Dat frustreert maar zowel regionaal als landelijk wordt naar een oplossing gezocht. Een overbruggingsperiode, waarin de energievraag met groen gas wordt aangevuld, kan kansrijk zijn.

Belangrijk is de vraag wat overheden nodig hebben om toegang te krijgen tot de ‘meta-informatie’ over een gebied. Lokale overheden en inwoners en ondernemers kunnen geholpen zijn met inzicht in elkaars opgaven, drijfveren en instrumenten. Want ook een gemeente of provincie mist soms regie om alle ambities en beleidsopgaven te kunnen realiseren, zeker als die inspanningen uit de pas lopen met de bewegingen in de maatschappij.

Als projectleider energietransitie bij Stimuland ben ik hier benieuwd naar. Wat hebben overheden nodig om op het niveau van waarden en drijfveren samen te werken met de inwoners van het buitengebied? Wat kunnen wij hierin betekenen? Ik nodig gemeenten en provincies van harte uit te reageren op deze vraag!

Irene van Oenen is binnen Stimuland actief op de thema’s duurzaamheid en leefbaarheid. Ze heeft een brede beleidsachtergrond op het gebied van verkeer, communicatie, duurzaamheid en is daarnaast in opleiding tot coach. Wilt u meer informatie over dit thema of wilt u reageren op de oproep dan kunt u Irene mailen E ivanoenen@stimuland.nl of bellen T 06 –  83 52 20 21.